zondag 21 december 2008

Mijn voorspellingen voor 2009

Het is weer de tijd van het jaar om stil te staan bij de gebeurtenissen van het afgelopen jaar en vooruit te kijken naar de ontwikkelingen die op stapel staan. Vijf onorthodoxe voorspellingen om u gedegen voor te bereiden op hetgeen dat 2009 voor u in petto zal hebben.

Voorspelling 1: Google komt in 2009 met een eigen web-OS

Google heeft tot nu toe de financiële crisis voorbeeldig doorstaan. De populariteit van “gratis” is onverminderd hoog en er is vooralsnog geen reden om te twijfelen aan de toekomstbestendigheid van dit onorthodoxe business model. En mocht de nood aan de man komen, dan zijn er waarschijnlijk meer dan voldoende particulieren te vinden die bereid zijn om microbetalingen te doen voor waardevolle diensten.

Twee van de meest in het oog springende nieuwe diensten van Google in 2008 zijn Chrome – de browser die van de grond af aan opnieuw is ontworpen om als platform voor webapplicaties te kunnen dienen – en Android – het open source besturingssysteem voor smartphones. Wat zou er nou makkelijker zijn dan deze twee paden bij elkaar te brengen en een platform te maken voor webtops – slimme apparaten die het gemak van een telefoon combineren met de bedieningsmogelijkheden van een PC. En -last but not least- no Microsoft needed. De gemiddelde consument besteedt al een groot deel van zijn PC-tijd online, dus in een browser. Google heeft al een prima webgebaseerde vervanging voor de MS Office applicaties. Apple is vast niet te beroerd om iTunes op het nieuwe platform beschikbaar te stellen. En voor de overige applicaties komt er vast snel een Wine variant beschikbaar. Het is in elk geval goedkoper (vooralsnog gratis), hoogstwaarschijnlijk sneller (want geen legacy probleem) en in de beste Google tradities vast in tal van opzichten beter.

Voorspelling 2: Het web wordt in 2009 alweer opnieuw uitgevonden

Na het barsten van de internet bubble werd het web door velen doodverklaard. Geen droog brood mee te verdienen. Daar zou geen investeerder ooit meer intrappen. Hoe anders is het gelopen. Onder het wat pretentieloze motto “web 2.0” zijn tal van nieuwe initiatieven tot bloei gekomen. De consument is “prosument” geworden – hij consumeert niet alleen de informatie op het web, maar draag er ook actief aan bij. Amazon, Hyves, Youtube, Wikipedia, Marktplaats en Twitter zijn maar een paar van de namen die niet meer weg te denken zijn in de webwereld.

Al deze webdiensten zijn als eilanden in het universum van het internet ontwikkeld. De apartheid viert hoogtij. Als je gebruik maakt van Hyves dan kun je geen contact maken met iemand die op Facebook zit. LinkedIn en Plaxo zijn als telefoonnetwerken waar je alleen mensen kunt bellen die bij dezelfde maatschappij een abonnement hebben afgesloten. Maar ook Flickr en Picasa zijn gescheiden werelden. Wordpress en Blogger. Slideshare. En zo kan ik nog wel even doorgaan. En overal moet je weer een nieuw account aanmaken en overal moet je die gegevens bijhouden als er eens iets verandert.

Natuurlijk, er zijn al wat initiatieven om hier iets aan te doen. Peopleaggregator en Friendfeed bijvoorbeeld, of Shozu – speciaal voor de populaire iPhone. Op de keper beschouwd zijn dit niet veel meer dan goedbedoelde pogingen om verschillende sites “op de glasplaat” te integreren. Er zou zoveel meer en innovatiefs mogelijk zijn als we tot het inzicht zouden komen dat we de informatiebron en de applicatie radicaal van elkaar moeten scheiden. Als we in ons denken de gebruiker centraal zouden stellen in plaats van de provider. Beeld je eens een portaal in, dat je indeelt naar “gebruiksmomenten” – een tabje voor werk, een tabje voor familie, een tabje voor vrienden, een tabje voor golf, een tabje uitgaan, eentje voor vakantie en een tabje scuba duiken. En op elk tabje de relevante content – blogs, contacten, foto's, filmpjes, tweets, links – ongeacht uit welke bron ze afkomstig zijn. Collega's en vrienden waarmee je regelmatig golft staan broederlijk naast elkaar op de golfpagina, of zij hun gegevens nou op LinkedIn of op Myspace bijhouden. En mensen met wie je een keertje bent gaan skiën hoeven niet meteen toegang te krijgen tot alles wat je met je vrienden deelt. SOW. Het service oriented web. Houd die trend in de gaten.

Voorspelling 3: We blijven ook in 2009 vrolijk doordiscussiëren over de rol van architecten.

Als het laatste Landelijk Architectuur Congres iets heeft duidelijk gemaakt, dan is het wel dat er nog steeds enorm uiteenlopende interpretaties zijn van het begrip ArchITectuur, en de rol die er voor ArchITecten is weggelegd. De ene nestor verdedigt de stelling dat ArchITectuur alleen om beeldvorming gaat, liefst in de vorm van cartoons, en betitelt iedereen die met geformaliseerde modellen werkt als “engineer”. De andere keynote spreker beweert met evenveel stelligheid dat archITectuur uiteindelijk alleen om de “ilities” draait en stelt dat archITecten zich toch vooral niet met functionaliteit zouden moeten bemoeien. Nog weer anderen zijn in de loop van de afgelopen tien jaar afgehaakt en helemaal hun eigen gang gegaan.

Jammer toch, dat er in het wereldje nog niemand in staat is geweest om de verschillende meningen en belangen van al die verschillende professionals te verenigen. Iemand die het gemeenschappelijke belang van dat mooie vakgebied weet te vertegenwoordigen. En dat terwijl het overbruggen van tegenstellingen toch de core-business van archITecten zou moeten zijn...

Voorspelling 4: De opkomst van Infofluence

De verkiezing van Obama als the next POTUS is om meer dan één reden opmerkelijk geweest. Als geen ander is hij in staat geweest om de potentie van het web als communicatieplatform in te zetten in zijn campagne. Vanzelfsprekend wordt er op de campagnebureaus van de Nederlandse partijen nagedacht over de lessen die hieruit voor de volgende verkiezingen te trekken zijn. Maar ook bedrijven zouden er goed aan doen om eens stil te staan bij de verborgen potentie van hun webpresence.

Transparantie is een ingrijpende ontwikkeling die al langer gaande is en ook in 2009 verder om zich heen zal grijpen. Zie bijvoorbeeld mijn post over de toekomst van de assurantietussenpersonen. Transparantie heeft veel goede kanten. Het ene ziekenhuis is het ander niet. Als alle patiënten zouden weten hoe de prestaties van de verschillende ziekenhuizen verschillen, dan zou dit misschien pijnlijk zijn voor ziekenhuizen die niet zo best presteren, maar uiteindelijk zal het de kwaliteit van de ziekenzorg verbeteren. Een open markt is gebaat bij transparantie omdat consumenten dan een beter onderbouwde keuze kunnen maken.

Transparantie is typisch zo'n voorbeeld van een bedreiging die je als kans zou moeten zien. Zou de directie van de IJsselmeerziekenhuizen niet in een eerder stadium gedwongen zijn geweest om in te grijpen als algemeen bekend zou zijn geweest wat de direct betrokkenen al lang wisten? Zou het ziekenhuis er uiteindelijk niet bij gebaat zijn als er tijdig bijgestuurd zou zijn in plaats van toen het al te laat was? Zou het voor het vertrouwen van de patiënten in het ziekenhuis niet veel beter zijn geweest als het ziekenhuis openlijk had gecommuniceerd over de problemen én over de maatregelen die het had genomen om de problemen de baas te worden? Was het ziekenhuis niet te redden geweest als het bestuur het vertrouwen in het ziekenhuis niet had ondergraven?

Natuurlijk is het allemaal niet zo simpel. Ieder bedrijf dat zich kwetsbaar opstelt staat een stortvloed van acties van concurrenten en andere tegenstanders te wachten. Het is ook bepaald tegennatuurlijk om de vuile was buiten te hangen.

Het mooie van Obama is nou dat hij laat zien dat je ook in een smerige campagne informatie- en communicatietechnieken kunt inzetten die vertrouwen wekken. Dat consumenten niet zo dom en kortzichtig zijn als we soms wel eens geneigd zijn te denken. En dat je er goed aan kunt doen om het publiek bij het oplossen van je problemen te betrekken. En dat zouden bedrijven zich eens ter harte moeten nemen. Marketing is anno 2009 al lang geen eenrichtingsverkeer meer. Het gaat er steeds meer om klanten positief te beïnvloeden door hen op het juiste moment en via het juiste kanaal van de juiste informatie te voorzien. En natuurlijk om onjuiste informatie van concurrenten op het juiste moment en via het juiste kanaal te ontmaskeren.

Moet ik nog voorspellen dat bedrijven die beter zijn in deze infofluence in 2009 succesvoller zullen blijken dan de in zichzelf gekeerde concurrenten? En dat bedrijven die zich dit realiseren hard zullen gaan werken aan hun infofluency?

Voorspelling 5: Het netwerk is de professional

Je hebt geen glazen bol nodig om te voorspellen dat het klimaat voor IT-investeringen in 2009 ernstig zal bekoelen. Ook ik ga uit van de nodige ontslaggolven en faillissementen. En buiten de voorspelbare krantenkoppen om zullen ook de tienduizenden ZZP-ers het het komend lastig krijgen. Het mooie is dat er hierdoor een enorm potentieel vrijkomt voor reflectie en innovatie. Maak je maar op voor een golf aan nieuwe boeken, blogs en andere bewijzen van persoonlijke expertise. Oude contacten hervinden elkaar op de sociale netwerksites. Nieuwe groepen zullen op deze sites als paddenstoelen uit de grond schieten. En misschien, heel misschien komen er al de eerste tekenen van doelgroepnetwerksites.

Hoe dan ook, de trend van personal branding zal ook in Nederland meer en meer voelbaar worden. Ook een voornaam instituut als de Open Universiteit heeft trend al opgepikt. Het draait om zelfbewuste professionals, die zichzelf niet profileren als medewerker van een bedrijf, maar zichzelf onderscheiden als zelfstandige krachten met een eigen, unieke expertise. Op dit moment in hun loopbaan wenden zij deze expertise aan – en bouwen deze verder uit – in een bepaalde rol in een organisatie. Kijk maar naar de groeiende hoeveelheid boeken die hierover wordt gepubliceerd. Het is in 1997 begonnen met een artikel van de befaamde management goeroe Tom Peters. In 1999 publiceerde hij het boek “The Brand You 50 – Or: Fifty Ways to Transform Yourself from an 'Employee' into a Brand That Shouts Distinction, Commitment, and Passion!”.

Vergezocht en on-Nederlands? De tijd zal het leren.

Tenslotte

In één aspect zal 2009 hetzelfde zijn als alle voorgaande jaren. De meeste voorspellingen zullen weer geen rekening houden met de traagheid van de veranderingen. Er verandert namelijk helemaal niet zo veel in één jaar. Voor je het weet zit je alweer aan de oliebollen na te denken over de gebeurtenissen van 2009 en de voorspellingen voor 2010.

Ik sluit 2008 graag af met de wens dat 2009 hoe dan ook, ondanks alle sombere vooruitzichten, toch een bruisend en inspirerend jaar mag worden. 

maandag 24 november 2008

Bij Benadering Exact

'Als je niet exact kunt specificeren wat je wilt hebben, dan moet je ook niet verbaasd zijn als je iets anders krijgt dan je had verwacht.' Common sense? Of valt hier toch nog wel wat op af te dingen?

De paradox

Wanneer vinden mensen de uitvoering van een muziekstuk “mooi”? Een vreemde vraag misschien. Toch geeft het wetenschappers de kans om iets subjectiefs als “smaak” te objectiveren. Muziek leent zich immers prima om softwarematig te produceren, waarbij de effecten van kleine variaties onderzocht kunnen worden. Wat blijkt? Als een muziekstuk exact volgens de specificaties wordt uitgevoerd – iedere noot exact op de juiste toonhoogte en exact zo lang als in de partituur staat voorgeschreven – dan vinden menselijke luisteraars dat niet mooi maar mechanisch, klinisch en kil. Het moet natuurlijk ook niet hoorbaar vals of uit het ritme zijn. Op de schaal van mooi zit ergens tussen 'perfect goed' en 'waarneembaar fout' blijkbaar een heel subtiel optimum.

Sommige architecten uit de fysieke wereld zijn zich bewust van dit soort kwaliteiten. Christopher Alexander – de grondlegger van de “design patterns” – is daar een uitgesproken voorbeeld van. Hij noemt het in zijn boek “The Timeless Way of Building” de “quality without a name”. Recht en vierkant zijn doods, voor “een greater sense of life” moet je op zoek naar een “harmony” met de omgeving. En wat is er in nou de natuur volgens exacte, mathematische precisie gevormd? Alexander zoekt ook in gebouwen naar het organische, net niet geometrisch precieze vormen die zich ook vooral niet identiek herhalen. Hij gebruikt in zijn zoektocht naar de “quality without a name” natuurlijke materialen die vooral moeten verweren en hij zou waarschijnlijk gruwen van het idee van een rijtje huizen die stuk voor stuk exact gelijk gebouwd zijn.

Het wereldberoemde kaartje van het metronet van Londen is een ander voorbeeld. Deze “tube map” is een schematische voorstelling van het netwerk met een interessante evolutie. De eerste kaarten waren zoveel als mogelijk geografisch correct, toonden voor de oriëntatie het bovengrondse wegennet en gaven tal van andere herkenningspunten. Harry Beck, een medewerker van de ondergrondse, maakte in 1933 in zijn vrije tijd een alternatief, drastisch versimpeld kaartje. Daarbij liet hij zich inspireren op de toenmalige diagrammen van elektronische circuits. De metrolijnen liepen op deze kaart alleen nog horizontaal, verticaal of diagonaal; en de locaties van de stations kwamen nog maar ongeveer overeen met de geografische locaties. Zelfs de rivier de Thames ontkwam niet aan zijn drang om te abstraheren. Deze topologische kaart werd onverwacht een groot succes. Eindelijk begrepen de gewone reizigers de metrokaart en konden ze met hulp van deze kaart hun weg vinden – of ze nu echte Londenaren waren, forensen, bezoekers of buitenlandse touristen.

Beck heeft de kaart nog tot 1960 verder geperfectioneerd. Sindsdien is de kaart niet meer wezenlijk aangepast en is de systematiek in vele andere wereldsteden gekopieerd.

De les

In de IT kom ik het inzicht dat de drang naar precisie niet altijd tot begrip leidt, nog betrekkelijk weinig tegen. In tegendeel. Alles moet bij voorkeur zo exact mogelijk gespecificeerd worden en natuurlijk ook exact volgens specificatie worden uitgevoerd – zeker als het werk wordt aan- of uitbesteed. In de specificaties wordt vooral erg veel aandacht besteed aan uitzonderingen en details, terwijl de grote lijnen maar al te gemakkelijk uit het oog worden verloren. En het klinkt erg herkenbaar in de oren dat het van de inzet van een gedreven individu afhankelijk is of er van een complexe enteprise architectuur ook een eenvoudig toegankelijk overzichtskaartje beschikbaar is.

Sommige archITecten lijken dit wel begrepen te hebben. Zij hebben ervaren dat al te technische plaatjes een lage communicatieve waarde hebben. Zij begrijpen dat de specificaties die inzichtelijk zijn voor specialisten niet noodzakelijkerwijs door het grote publiek begrepen worden. Ze kennen de waarde van UML en ArchiMate, maar zijn ook in staat om dit te vertalen naar een visualisatie die begrijpelijk is voor een breder publiek. En hier en daar hoor je ook wel eens een geluid dat gebruikers het juist wel op prijs stellen als de user interface net niet 100% logisch in elkaar steekt of als niet alle pagina's strikt dezelfde designprincipes volgen.

Natuurlijk ligt daarbij al snel het gevaar van overdrijving op de loer – dan werkt het averechts. Denk maar aan een overbekende tekstverwerker waar je de functie “paginaopmaak” om raadselachtige redenen niet in het menu “Opmaak” maar “Bestand” terugvindt (onder het menu-item “pagina-instelling” op het tabblad “Indeling” om precies te zijn) en je de “Koptekst en voettekst” niet moet instellen bij de pagina, maar in het menu “Beeld”. Een beetje inconsistentie is juist goed, maar het mag eigenlijk nauwelijks waarneembaar zijn. Een lastige les.

Ik ben trouwens erg benieuwd wanneer Apple (wie anders?) gaat komen met een organische versie van zijn operating systeem. De windows net niet vierkant, de listboxen een klein beetje scheef, de radiobuttons net niet rond – en vooral niet allemaal precies even groot. Of misschien doen ze dat stiekum al, maar hebben we het gewoon niet bewust opgemerkt?

In deze paradox worden algemeen aanvaarde best practices ter discussie gesteld. Het is de 6de in een reeks 'uncommon sense' die op dit weblog gepubliceerd zal worden.

dinsdag 11 november 2008

Adieu Bonusprovisie

De bonusprovisie voor assurantietussenpersonen wordt met ingang van volgend jaar afgeschaft. Zoveel is nu wel zeker. Bos heeft gesproken, er is hier en daar nog wat plichtmatig verzet, maar er lijkt ook veel berusting. Het zat er ook al zo lang aan te komen. Dan is op een zeker moment de tijd aangebroken om de spreekwoordelijke wonden te likken en weer vooruit te kijken.

Er wordt in de branche al volop geëxperimenteerd met alternatieve beloningsmodellen voor intermediairs. Het is op dit moment nog te vroeg om te bepalen wat goed aanslaat en wat niet. Wellicht kunnen we in de tussentijd op basis van een gezond historisch besef toch alvast wat lessen trekken...


Historische lessen

Het is niet voor de eerste keer dat een bedrijfstak onder druk van de economische en maatschappelijke ontwikkelingen drastisch hervormd is. Of het nu gaat om de traditionele kleermaker, de smid, de koetsier of de boer, het vak is niet alleen drastisch veranderd, maar de productiviteit is ook zodanig toegenomen dat er met minder mensen meer geproduceerd kan worden.

Als we kijken naar de verzekeringsintermediairs, dan dringt de vergelijking zich op met de oorspronkelijke positie van de groenteboer. Niet dat er ook maar enige overeenkomst is tussen groenten en polissen, maar vanuit de positie in de waardeketen. Groenteboeren zijn typische retailers die zich bezighouden met de distributie en vooral de verkoop van groenten die door anderen geproduceerd zijn. Lange tijd hebben zij met deze nering een solide positie gehad in de winkelstraten van Nederland. Totdat de supermarkten opkwamen. De formule van één plek voor al je dagelijkse boodschappen sloeg aan. En hoe zeer de groenteboeren zich ook probeerden te profileren als deskundige adviseurs van kwalitatief hoogwaardige producten, welke aanvullende diensten ze ook hebben bedacht, velen hebben on de loop van de tijd het onderspit gedolven. De consument kiest massaal voor goedkoop en gemakkelijk in plaats van deskundig en vertrouwd.

Als we dit op de verzekeringsbranche betrekken, dan zijn zou de les kunnen zijn dat er betrekkelijk weinig toekomst zit in “verkoop en distributie” – er wordt, ook vanwege de snelle technologische ontwikkelingen, simpelweg te weinig economische waarde gecreëerd om de hele bedrijfstak in stand te kunnen houden. Niet voor niets wordt er hard gewerkt aan alternatieve businessmodellen, waarbij intermediaire partijen juist moeten gaan kapitaliseren op het deskundige advies dat zij kunnen bieden. Deze partijen mogen zich gelukkig prijzen met het besluit van minister Bos. Eerlijke adviseurs hebben immers alle belang bij kostentransparantie en het tegengaan van adviespraktijken waarbij de adviseur geprikkeld wordt om adviezen te geven die mede in zijn eigen belang zijn. Dat kan alleen maar goed werken als de adviseur zelf geen onderdeel van de waardeketen is. Hij adviseert één partij in de keten en hoeft dus ook maar één belang te dienen. Vergelijk het maar met de advocatuur. De advocaat is zelf geen partij in het proces, maar staat één van de partijen bij om hun – en alleen hun – belangen te verdedigen. Financiële coaching zou dan ook best een levensvatbaar model kunnen blijken om de dienstverlening in de bedrijfstak aan de eisen van de tijd aan te passen.

Een andere les zou kunnen zijn dat voor de pure “verkoop en distributie” alleen díe partijen een reële overlevingskans hebben die een hoge productiviteit bieden – dus lage kosten – en die het de consument makkelijk weten te maken. Dat zullen er naar alle waarschijnlijkheid geen 3000 onafhankelijke kleine ondernemers zijn, maar een klein aantal ketens die slim gebruik weten te maken van hun schaalvoordeel maken wel degelijk een kans. De vraag die zich hier opdringt is of een supermarkt die polissen van veel verschillende verzekeraars aanbiedt wel voldoende potentie heeft. In de digitale wereld zijn sinds enige jaren supermarkten met beleggingsfondsen van veel verschillende aanbieders succesvol. Het is een markt van lage marges en hoge volumes die niettemin lucratief is. Dit zou een goede indicatie kunnen zijn dat er ook ruimte is voor een soortgelijke polissupermarkt op internet.

Voor de ondernemers onder u: zowel www.polissuper.nl als www.polissupermarkt.nl zijn op het moment van schrijven nog beschikbaar. Dat biedt u een mooie kans om deze markt te betreden. Ik vertrouw er natuurlijk op dat u uw adviseur in deze op passende wijze voor zijn werkzaamheden zult belonen.

Of er ook in de winkelstraten ruimte is voor zo'n polissuper lijkt mij minder waarschijnlijk. Zo'n specialist in verzekeren zou je toch eerder moeten vergelijken met de traditionele groenteboer of kruidenier dan met een moderne supermarkt. Een echte financiële supermarkt doet niet alleen in verzekeren, maar ook in sparen, beleggen, lenen, hypotheken en misschien zelfs wel belastingen. Alles onder één dak. One stop shopping. U vindt er een interactieve tafel die u helpt om snel inzicht te krijgen in de beschikbare producten en ze desgewenst ter plekke af te sluiten. En als u er toch nog graag een professioneel advies wilt hebben van een financiële consulent, dan kan dat natuurlijk. Maar dan bent u alvast goed voorbereid en kunt u in een consult van – zeg – tien minuten tot zaken komen. Wie zou er nou geen 25 euro over hebben gehad voor een tijdig advies dat het extra rendement van sparen op een IJslandse bank niet opweegt tegen het extra risico en dat overigens het spreiden van spaargeld over meerdere banken nog altijd de beste risicobeperkende maatregel is?

Trouwens, ook www.geldsupermarkt.nl en www.geldgrutter.nl zijn nog vrij. Nog meer ideeën? GeldRijk, GeldRuimte, GeldBoetiek, deGeldZaak, Geldenier, Poenshop; er zijn nog mogelijkheden genoeg. U kunt trouwens ook denken aan iets fantasievollers als www.pKunia.nl, www.rix.nl of www.fleurio.nl.

Voer voor archITecten

Voor architecten leveren beide concepten een machtig mooie uitdaging op. Het is verre van makkelijk om financiële producten zodanig te classificeren dat het makkelijk wordt om ze goed met elkaar te vergelijken. Een klassieke informatieanalyse werkt maar beperkt – het is in een snel veranderende werkelijkheid welhaast onmogelijk om objectieve vergelijkingscriteria aan te leggen, op een overzichtelijke manier te classificeren en om daarbij tenminste enigszins volledig te zijn. Analyse van complexe financiële producten is een wicked problem. Niet voor niets hebben intermediairs er al jaren op gehamerd dat het vergelijken van complexe financiële producten vakwerk is en dat er simpelweg niet zoiets bestaat als een recept dat automatisch tot een optimaal advies leidt – zo min als er een magische formule zou bestaan die alleen maar muzikale tophits oplevert of kaskrakende films.

In de wereld van Web2.0 wenden we ons in dit soort gevallen tot het publiek. We proberen de intelligentie van de massa aan te wenden om goede adviezen te geven. Een bedrijf als Amazon heeft dit in hoge mate geperfectioneerd. Zij nodigen hun klanten uit om de ervaringen met hun producten te delen en gebruiken ook het surfgedrag van de bezoekers van hun site om adviezen op te baseren in de trant van “73% van de mensen die dit artikel hebben bekeken was ook geïnteresseerd in dat artikel”, of “27% van de kopers van dit artikel kocht ook dat artikel”. Expliciete en impliciete feedback blijken erg krachtige adviesmethodes te zijn. Dat geldt ook voor feed-back op feed-back. De melding “87% van de stemmers vond deze opmerking nuttig” betekent een hogere rangorde waardoor de opmerking ook sneller wordt getoond. Je kunt zelfs traceren hoeveel bijdragen iemand heeft geleverd en wat zijn gemiddelde score is: “Helpful votes received on all contributions: 86% (1,592 of 1,869).

Om zo'n adviesmechanisme ook bij financiële producten te laten werken, is profiling van cruciaal belang. Stel dat je een hypotheek zoekt. Wat heb je dan aan de informatie dat 45% het afgelopen jaar heeft gekozen voor een spaarhypotheek en dat 17% heeft gekozen voor de Rabobank? Het antwoord is: betrekkelijk weinig. Maar als je zou weten dat 21% van de tweeverdieners zonder kinderen met een gezamenlijk inkomen van tussen de 40.000 en 60.000 euro en een hypotheekbedrag van tussen de 225.000 en 275.000 euro kiest voor de VoordeelPlus hypotheek van de Postbank en 16% voor de Bankspaar hypotheek van Florius, dat wordt de informatie al een stuk geloofwaardiger – en dus nuttiger. Met andere woorden: het gedrag en de mening van andere mensen zijn relevanter naarmate ze meer voldoen aan je eigen profiel.

De echte kans c.q uitdaging ligt toch in een hoog-interactieve toepassing die op een intuïtieve wijze multi-dimensionale analyses toestaat. De Motion Charts in Google Analytics laten zien hoe je tegenwoordig met geavanceerde visualisatietechnieken inzicht in complexe dataverzamelingen kunt bieden. Als je dit op zo'n hypermoderne interactieve tafel zou kunnen presenteren, dan gaat er een wereld aan mogelijkheden open om complexe producten in een passende analytische ruimte te projecteren, met elkaar te vergelijken en af te sluiten. Of om op een simpele, visuele manier zelf een schade te melden, bij voorkeur vergezeld van digitale foto's of een filmpje voor eventuele tele-expertise. Of om op en speelse manier het huizenaanbod langs verschillende dimensies te bekijken. Met dat soort innovatieve diensten heeft zo'n financiële supermarkt ook daadwerkelijk toegevoegde waarde.

Vergezocht? De toekomst zal het leren. Maar als architect ga ík me er in elk geval verder in verdiepen. En als ik ondernemer in de financiële dienstverlening zou zijn, dan zou ik het ook wel weten...

In deze kwestie wordt een actueel thema op een scherpe manier geanalyseerd. Het is de 14de in een reeks die op dit weblog gepubliceerd zal worden.

maandag 3 november 2008

De softwarerechercheur

Testen van software is de laatste weken een populair onderwerp. Nadat onder andere Chris Verhoef en Daan Kalmeijer hun licht over de problematiek hebben laten schijnen kan ik natuurlijk niet achterblijven. Mijn oplossing is even simpel als cool…

De Kwestie

Testen is niet sexy. Hoe je het ook wendt of keert, het is maar voor weinig mensen duurzaam inspirerend om hun dagen te slijten met het vastleggen van “bevindingen”. Er zijn ongetwijfeld voorbeelden van toegewijde testers die van het zo grondig mogelijk doortesten van het werk van anderen hun levensvervulling hebben gemaakt. Mensen met een passie voor het testen van software. Jammer genoeg zijn dit er te weinig om te voorkomen dat er vaak veel, erg veel te verbeteren valt aan de kwaliteit van software – in het bijzonder als deze nog maar kort geleden gereleased is.

Er is in de loop van de jaren van alles aan gedaan om dit te verbeteren. Bijvoorbeeld door het werk van testers te professionaliseren via methodieken als TMap. Of door het testen vroeger in het ontwikkelproces een rol te laten spelen – test-driven development of zelfs test-driven design. Er is ook veel geïnvesteerd in test-tooling, om de productiviteit van testers te kunnen verhogen. Het resultaat? Er wordt meer getest dan ooit, er worden meer “bevindingen” gelogd dan ooit en de kwaliteit van de software is…? Tsja, daar is dus geen objectieve maatstaf voor. Misschien is die kwaliteit wel beter dan ooit, maar ervaren we dat op de een of andere manier anders.

Er zijn verschillende auteurs die erop hebben gewezen dat er wel degelijk voorbeelden van goede, robuuste software zijn. En dan gaat het niet eens in het bijzonder over de software van NASA – waarbij de gevolgen van een programmeerfoutje wel erg pijnlijk kunnen zijn – maar bijvoorbeeld over iets als Google Earth. Welke software engineer droomt er niet van om zoiets monumentaals op z’n naam te hebben? En als je nagaat hoe foutloos en snel dat werkt, zelfs terwijl het wereldwijd door misschien wel honderden miljoenen gebruikers wordt gebruikt, dan kun je alleen maar veel respect hebben voor de makers.

Steve Yegge werkt voor Google, en heeft in zijn beroemde artikel “Business Requirements are Bullshit” al eens onthuld wat het geheim is achter het succes van de software van Google: «ONLY BUILD STUFF FOR YOURSELF». Gewoon de beste mensen inhuren en ze de opdracht geven om dingen te bouwen die ze zelf leuk zouden vinden om te gebruiken. Just for Fun. Dat werkt blijkbaar. Maar ja. Wie vindt het nou “fun” om een magazijnvoorraadsysteem van een EDI-koppeling te voorzien? Of om een FTP-client te porten van WinXP naar Vista? Of om de belastingdiskette (ahum) aan te passen aan alweer gewijzigde belastingregels?

Kalmeijer snijdt dit aspect ook aan. Was het testen van businesssoftware maar net zo leuk als het is om een game te testen… Yegge heeft slecht nieuws voor de gedroomde gametesters: de ontwikkelaars zelf vinden het veel te leuk om hun eigen game te testen – ze laten dat echt niet aan een goedbetaalde tester over.

Maar als het dan onvermijdelijk is dat er “saaie” software gemaakt moet worden en het geen fun is om die te testen, hoe zouden we dan toch de kwaliteit van de software een boost kunnen geven?

Kunnen we het echt niet leuker maken?

Hoezo zou het niet leuk kunnen zijn om saaie software beter te maken? Ik ken een heleboel mensen die dol zijn op het oplossen van raadsels en cryptogrammen. Het schijnt dat Sudoku’s enorm populair zijn. House trekt wereldwijd miljoenen kijkers met zijn zoektochten naar medische mysteries. Sinds CSI en Numbers zijn er massa’s schoolkinderen die dromen van een carrière bij de misdaadbestrijding. En geef toe: het moet een kick zijn om met het slimme gebruik allerhande bewijsmateriaal een dader te vinden.

Waarom zou het dan niet leuk kunnen zijn om de oorzaak van een softwareprobleem te traceren? Dat is toch ook werk voor een soort detective? Verzamelen van bewijs, andere daders uitsluiten en de echte dader liefst op heterdaad betrappen?

Als we dan het werk van ‘testers’ eens zo zouden organiseren dat ze niet afgerekend zouden worden op het aantal “bevindingen” dat ze vastleggen, maar het aantal oorzaken van problemen die ze hebben blootgelegd? Dat ze daarbij ook de tools krijgen om sporenonderzoek te kunnen doen, om verdachten te kunnen ondervragen en om bewakingsbeelden te kunnen opnemen? Dat ze, kortom, een echte softwarerechercheur zouden worden? En dat de beste rechercheurs kunnen promoveren naar een heus SWAT-team?

Hmmm, dat zou wel eens kunnen werken. Bug hunting zou best eens cool kunnen worden. Als we met z’n allen nou eens serieus werk zouden maken van test-requirements en testware en een succesvolle softwarerechercheur ook navenant zouden belonen, dan heb ik er alle vertrouwen in dat het goed gaat komen met die softwarekwaliteit.

Nu moet er alleen nog iemand een script bedenken voor de volgende succesvolle tv-serie: the Bug Hunter. Een kerncentrale redden van een melt-down, voorkomen dat een ruimtevaartmissie op een ramp uitloopt, op het nippertje voorkomen dat de wereld ten onder gaat omdat het interbancaire geldverkeer niet meer werkt, een volkomen vastgelopen luchthaven weer op gang helpen, het lek in de CIA-systemen dichten en zo kan ik er nog wel meer bedenken. Wie tipt Hollywood?


In deze kwestie wordt een actueel thema op een scherpe manier geanalyseerd. Het is de 13de in een reeks die op dit weblog gepubliceerd zal worden.

woensdag 29 oktober 2008

Grensoverstijgend denken

De wereld is vol grenzen. Grenzen tussen landen, provincies en gemeentes; maar ook grenzen tussen afdelingen, divisies, bedrijven; grenzen tussen de sociale ruimte, de digitale ruimte en de fysieke ruimte; grenzen tussen portalen, werkstroombesturing, integratieservices en transactieverwerkende systemen en ga zo maar door. Er zijn mensen die het best gedijen binnen een duidelijk afgebakend verantwoordelijkheidsgebied. Grenzen scheppen immers duidelijkheid. Je hebt collega's en concurrenten; allochtonen en autochtonen; software en hardware. Er zijn ook mensen die niet zo in tegenstellingen denken. Mensen die vooral geïnteresseerd zijn in zaken die een afgebakend probleemgebied overstijgen. Mensen die van nature zien dat ook simpele problemen vaak meerdere facetten hebben, waardoor het soms tergend ingewikkeld is om een werkbare oplossing te bedenken – laat staan te realiseren – en daar van kunnen genieten. In principe zijn ze in een organisatie allebei even waardevol – ze vullen elkaar prima aan. Maar je kunt het ook overdrijven...

Teveel van het goede

Denken in hokjes wordt ons met de paplepel ingegoten. Op school krijg je verschillende vakken – je bent misschien goed in taal, maar niet zo goed in rekenen – en hoe verder je onderwijscarrière zich ontwikkelt, hoe meer je geleid wordt naar een specialistische discipline. En kies je voor het één, dan sluit dat welhaast automatisch al het andere uit. Daar komt bij dat specialisten maatschappelijk meestal hoger worden gewaardeerd dan generalisten – en daar is het onderwijs dan ook logischerwijs op gericht.

Niet iedereen is het met die benadering overigens eens. Bijvoorbeeld in de geneeskunde woedt – mede aangewakkerd door het succes van sommige 'alternatieve', Oosterse behandelwijzen – al decennia een debat over thema's als “holistische diagnose” of “integrale geneeskunde”. Er wordt dan bijvoorbeeld gepleit om bij de diagnose van een patiënt het lichaam meer als een eenheid in interactie met zijn omgeving te zien. Bij een “ziekte” zou er eerder gedacht moeten worden in termen van een verstoorde balans, dan van een specifiek orgaan dat niet optimaal functioneert. Dat is bijvoorbeeld ook de grondgedachte van de Ayurveda, “het enige niet-allopathische [1] geneeskunde systeem [...] dat door de Wereld Gezondheid Organisatie als een volledig geaccepteerd gezondheidssysteem erkend [is]” [2]. Het gaat in dit systeem niet zozeer om het “bestrijden van symptomen”, maar juist om het “genezen” en “voorkomen” van ziekten. Dat dit soort denken inmiddels in brede lagen van de westerse bevolking op een warme belangstelling kan rekenen blijkt bijvoorbeeld ook uit het succes van een TV-serie als House – de laatste 'allopathische' hoop voor patiënten die door reguliere artsen niet te helpen zijn.

In onderwijskundige kringen is een vergelijkbaar thema aan de orde. Er wordt hier al jarenlang gediscussieerd over het thema “inclusief denken”. De term dateert al uit 1966 [3], maar het gedachtengoed leeft nog steeds. Er is tegenwoordig zelfs een weblog dat zo heet. Inclusief denken gaat in zekere zin ook over het over grenzen heen durven denken. Niet alleen je individuele belangen nastreven, of die van de groep waartoe je behoort, maar juist ook van de ander. Niet antagonistisch, maar consensualistisch. Geen concurrentie, maar samenwerking.

Ik ben geneigd om het grensoverstijgend denken als een kernkwaliteit van archITecten te beschouwen. Of je het nu “integrerend”, “holistisch”, “inclusief” of “consensualistisch” noemt, het gaat in alle gevallen om het overbruggen van – al dan niet schijnbare – tegenstellingen, om het verder denken dan de eigen voordeur en om het verbanden leggen die anderen niet zo snel zien. Uit de wetenschap is bekend dat er veel doorbraken zijn bereikt door kennis en technieken uit een discipline in een andere discipline toe te passen. Dat zou op z'n minst te denken moeten geven. Grensoverstijgende denkers zouden op hun eigen werkterrein misschien wel heel goed in staat kunnen zijn om doorbraken tot stand te brengen.

Er is ook een natuurlijke tegenhanger van het grensoverstijgend denken – het “exclusief” denken. Exclusieve denkers zijn voornamelijk met hun eigen zaken bezig, of die van hun groep, en tonen typisch weinig sympathie voor 'anderen'. Ze zijn vaak scherp gefocussed, sterk territoriaal ingesteld en bijzonder competitief aangelegd. Dat zijn precies de kenmerken van dominantie die maatschappelijk vaak zo gewaardeerd worden. Je vindt exclusieve denkers dan ook met name bij captains of industry, militaire en politieke leiders. Ze worden vaak getypeerd als 'vechters', ze lijken soms wel te genieten van conflicten en zijn geneigd te stellen dat het doel zo'n beetje alle middelen heiligt. Ze worden geroemd om hun 'daadkracht'. In alle opzichten zijn ze de tegenpool van de grensoverstijgende denkers.

Zo'n exclusieve mindset kan ook doorslaan – je kunt over-exclusief zijn. Psychologen hebben het dan over sociopatisch gedrag. Er vallen dan kwalificaties als 'gewetenloos', 'impulsief' en 'meedogenloos' [4]. Het interessante is dat slimme sociopaten in het dagelijks leven heel goed in staat zijn om de extreme kantjes van hun karaktertrekken te maskeren. Ze zijn van nature charmant en hebben geleerd om zich precies te gedragen zoals van een sterke leider wordt verwacht. En juist daardoor vallen ze niet zo gemakkelijk door de mand.

“How do we recognize the remorseless? One of their chief characteristics is a kind of glow or charisma that makes sociopaths more charming or interesting than the other people around them. They’re more spontaneous, more intense, more complex, or even sexier than everyone else, making them tricky to identify and leaving us easily seduced. Fundamentally, sociopaths are different because they cannot love. Sociopaths learn early on to show sham emotion, but underneath they are indifferent to others’ suffering. They live to dominate and thrill to win.” [5]

Het hoeft dus geen verbazing te wekken dat er nogal wat historische figuren voorkomen op de lijstjes met beroemde sociopaten. Mensen als Napoleon, Hitler en McCarthy, om er maar een paar te noemen. Die lijst kun je – al naar gelang je politieke voorkeur – moeiteloos uitbreiden met omstreden machthebbers [6], maar ook met oorlogsmisdadigers, seriemoordenaars, sekteleiders en directieleden die in hun ijver tot excessieve zelfverrijking hun eigen bedrijf ten gronde hebben gericht. Ik denk wel eens dat het juist omdat de kwaliteiten die het exclusieve denken kenmerken in een zo hoog aanzien staan, het sociopaten – die immers extreem exclusief denken – extra gemakkelijk wordt gemaakt om grote groepen mensen te domineren, te manipuleren en uiteindelijk te duperen.

Net zo goed als je het in beginsel positieve 'exclusieve' denken kunt overdrijven, kun je ook het in beginsel positieve 'inclusieve' denken overdrijven. Je kunt dus over-inclusief zijn in je denken en je handelen. Overal rekening mee willen houden, ook al heeft het maar zijdelings met het probleemdomein te maken. Ook over-inclusief denken is grappig genoeg een bekend psychopathologisch symptoom, namelijk van schizofrenie, met als voornaamste kenmerk “unability to perserve conceptual boundaries” [7].

Maar levert dat 'teveel-van-het-goede' dan geen akelige paradox op? Zou het dan zo zijn, dat een architect die erg goed is in zijn vak, die heel grensoverstijgend kan denken, die de meest netelige problemen weet te doorgronden en die in zijn ontwerpen echt rekening weet te houden met alle stakeholders, per definitie, eh, gestoord is?

De uitweg

We kennen uit de literatuur het anti-patroon “Analysis Paralysis” [8]. Dit patroon beschrijft de verlammende werking van het eindeloos blijven zoeken naar een betere oplossing. Iedereen voelt wel aan dat dit uiteindelijk zijn doel voorbij schiet, maar 'exclusieve' denkers zijn er ronduit allergisch voor. Die willen restultaten zien. En wel nu!

Het Analysis Paralysis anti-patroon leert dat je resultaten ook incrementeel kunt boeken, om zo het betere niet de vijand van het goede te laten zijn. Een 'goede' architect kan net zo goed alvast een paar stappen vooruit denken, zonder dat hij daar zijn omgeving nodeloos mee lastig valt. Je kunt ook – desnoods in het geniep – gewoon rekening houden met bepaalde concerns zonder dat je daarover in discussie gaat. Dat heet dan goed vakmanschap. Natuurlijk kom je daar niet altijd mee weg, zeker niet als het een grote impact heeft op de business case, maar je kunt op deze manier wel vaak veel meer bereiken dan je in eerste instantie zou denken.

Het kan ook geen kwaad om goed na te denken over welke discussie je met wie wilt voeren. Hoe zeer je ook twijfelt over de validiteit van een ontwerpprincipe voor jouw probleemsituatie, of de kwaliteit van de ontwerptools, of het nut van reviews – voer zo'n discussie liefst met collega architecten en vooral niet met een projectmanager of je opdrachtgever.

Het valt ook voor een inclusief denker best te begrijpen dat er maar weinig betrokkenen blij worden van een mededeling dat “alle voorgenomen keuzes nog niet vaststaan, omdat ze eerst nog met andere partijen besproken moeten worden” – hoe waar dat op zichzelf misschien ook is. Natuurlijk moet je vaak van alles overleggen met ketenpartners, andere afdelingen, toezichthouders, beheerders, eigenaren van bestaande services of leveranciers. Maar je zou in zo'n geval gewoon ook kunnen zeggen dat er nog meer partijen betrokken zijn, om daar meteen aan toe te voegen: “maar maak je daarover maar geen zorgen, dat regel ik wel met ze”. Kijk, dat is nou iets wat een exclusieve denker graag wil horen.

Het is trouwens ook niet sterk om dat soort zaken wel ondershands met die partijen te regelen, maar daarover, in een poging om er verder maar niemand mee lastig te vallen, helemaal niks te melden. Je loopt dan niet alleen het krediet mis dat je wel verdient, je loopt ook het gevaar dat men zich gaat afvragen waar je nou eigenlijk zo druk mee bezig bent. En, erger nog, je kunt heel wat mensen in verlegenheid brengen als er plotsklaps blijkt dat je iets om welke reden dan ook niet hebt kunnen regelen. In zo'n geval kan je op onbegrip stuiten, terwijl je juist zo hard steun nodig hebt.

De moraal van dit verhaal? Een inclusief denker kán ook in een exclusief denkende omgeving wel degelijk zeer gewaardeerd worden. Als hij of zij tenminste maar zo slim is om inclusief te denken en tegelijkertijd exclusief te communiceren.

In deze paradox worden algemeen aanvaarde best practices ter discussie gesteld. Het is de 5de in een reeks 'uncommon sense' die op dit weblog gepubliceerd zal worden.

Noten
[1] Allopathie is de in homeopathische kringen gebruikte term voor reguliere geneeskunde.
[2] Zie: http://www.ayurvedicstudies.nl/ayurveda/artikelen/assets/Introductie%20Ayurveda.pdf
[3] Feitse Boerwinkel: “Inclusief Denken, een andere tijd vraagt een ander denken”; Paul Brand, Bussum, 1966.
[4] In de gezaghebbende 'Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV-TR) wordt voor een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis als criterium gehanteerd dat iemand tenminste drie van de volgende zeven gedragskenmerken moet hebben:

1. failure to conform to social norms with respect to lawful behaviors as indicated by repeatedly performing acts that are grounds for arrest
2. deceitfulness, as indicated by repeated lying, use of aliases, or conning others for personal profit or pleasure
3. impulsivity or failure to plan ahead
4. aggressiveness, as indicated by repeated physical fights or assaults
5. reckless disregard for safety of self or others
6. consistent irresponsibility
7. lack of remorse, as indicated by being indifferent to or rationalizing having hurt, mistreated, or stolen from another”

Een alternatieve, meer populaire opsomming kun je vinden op Profile of the Sociopath.

[5] Martha Stout: “The Sociopath next door – The Ruthless Versus the Rest of Us”; Broadway Books, February 2005, Synopsis.
[6] Er wordt aangenomen dat sociopathie in zekere mate erfelijk is. Zo zou George W. Bush volgens een propagandistische, maar goed gedocumenteerde website de vierde patient in de erflijn zijn.
[7] Andrew Sims: “Symptoms in the mind – an introduction to descriptive psychopathology”; Saunders Ltd.; 4 edition (April 21, 2008), p. 160.
[8] William J. Brown et al: Anti Patterns – Refactoring Software, Architectures, and Projects in Crisis”; John Wiley & Sons, 1998, p. 215 e.v.

maandag 27 oktober 2008

Herfstdepressie

Als gevolg van de steeds verder om zich heen grijpende financiële crisis gaan steeds meer mensen zich onzeker voelen. Houden we onze baan wel? Kunnen we volgend jaar onze hypotheek nog wel betalen? Is er straks nog wel voldoende geld om met pensioen te kunnen? Voor iedereen die het nieuws een beetje volgt zijn dit stuk voor stuk begrijpelijke vragen. En met het nog dagelijks somberder wordende nieuws doemen de contouren van een grote depressie ook inderdaad steeds scherper op. Eerst ging het nog alleen om de financials en de uitzendbureaus – die zijn altijd als eerste de klos. Maar het begint er inmiddels wel heel erg op te lijken dat ook de “reële economie” dit keer hard wordt geraakt. De eerste ontslagen vallen al en de winstwaarschuwingen zijn niet van de lucht. En dat is natuurlijk nog maar het begin. Want dan volgen onvermijdelijk de overheden met bezuinigingen vanwege hogere uitgaven aan werkloosheidsuitkeringen en scherp dalende belastinginkomsten. En dat versterkt de vraaguitval in de reële economie weer. En zie maar weer eens uit zo'n negatieve spiraal te komen.

Je zou er haast zelf een zware herfstdepressie van krijgen...

De Grote Schoonmaak

Zoals iedere goed ingeburgerde Nederlander weet, bestaat er een zeer probaat middel tegen een herfstdepressie. Het is niet voor niets een diepgeworteld element in onze cultuur om zodra de blaadjes beginnen te vallen het huis eens grondig uit te gaan soppen. De Grote Schoonmaak. Zo'n grote schoonmaak geeft een heerlijk opgeruimd gevoel. En wat is er nou fijner dan opgeruimd het nieuwe jaar tegemoet te gaan? Het kan toch ook geen toeval zijn dat “opgeruimd” het tegenovergestelde van “neerslachtig” betekent?

De les hieruit is alleen al charmant vanwege zijn eenvoud. Kijk nu eens kritisch om je heen. Wat zou je vandaag eens lekker kunnen doen om wat opgeruimder het nieuwe jaar tegemoet te gaan? Je bureau misschien? Tuurlijk, zo'n clean desk werkt een stuk prettiger. Maar kijk nu eens naar je takenlijst. Welke taken staan er al maanden op, zonder dat er veel vooruitgang in zit? Neem deze week eens de tijd om eens wat van die slepende activiteiten af te ronden. Dat geeft ook een clean gevoel! Of kijk eens naar al je archieven – dossiers, documenten, bestanden, mailtjes en favorieten enzo. Is dat in de loop van de tijd niet enorm vervuild? Zou het niet lekker zijn om dat eens goed uit te mesten en opnieuw te structureren? Zeker weten dat je daar nog jaren plezier van hebt.

En als je nou toch zo goed bezig bent, kijk dan ook eens kritisch naar die boekenplank. Welke boeken en tijdschriften heb je het afgelopen jaar niet opengeslagen? Denkt je nou echt dat dat volgend jaar anders zal zijn? Of kun je de ruimte misschien beter besteden aan eigentijdse boeken die aansluiten bij de hedendaagse uitdagingen? En als je nog twijfelt, waarom doe je ze dan niet in een verhuisdoos, zet die ergens in een donker hoekje waar niemand er last van heeft, en haal de boeken er weer uit die u in de loop van het komende jaar wilt inkijken. Kijk dan over een jaar nog eens hoe vol de doos nog is. En geniet dan van het afscheid. Gooi die ballast met een brede glimlach overboord. Althans spreekwoordelijk. Bevrijdend!

Je zou ook nog eens kritisch door je projectenportfolio kunnen lopen. Sta je nog wel achter al die initiatieven? Zou je ze – met de wetenschap van vandaag de dag – nog steeds opstarten? Of zijn erbij die hun uiterste houdbaarheidsdatum al lang hebben bereikt? Misschien kun je er sommige wel samenvoegen. Of gewoon rigoureus stopzetten. Dat lucht enorm op! Het scheelt heel veel negatieve energie, die je veel beter kunt besteden aan kansrijke projecten die overblijven. En misschien geeft het wel de ruimte om met iets nieuws en verfrissends te beginnen. Cool!

Denk ook eens aan de architectuur. Zijn daar in de loop van de tijd geen stofnesten ontstaan? Er is geen betere tijd dan het najaar om stofnesten te ruimen. Het is misschien weinig eervol, maar oh zo lekker om gedaan te hebben. Eindelijk eens die componenten uitfaseren die al jarenlang meer kosten dan opleveren. Eindelijk eens die interfaces op een logische manier gestroomlijnd en eindelijk eens die applicatieservers geconsolideerd. Genieten!

En dan het team. Hoe is het gesteld met de vitaliteit van je team? Gaan die je zonder uitzondering allemaal loyaal helpen om samen door de komende – mogelijk lastige – periode heen te komen? Is iedereen wel voldoende gericht op het gezamenlijke succes? Of zijn er achterblijvers? Kunnen ze misschien niet goed meekomen met de laatste ontwikkelingen? Wordt het dan geen tijd voor een serieuze bijscholing? Of zijn er die misschien gewoon niet op de juiste plek zitten? Komen ze misschien onvoldoende tot hun recht, omdat hun capaciteiten en ambities niet voldoende in lijn zijn met de rest van het team? Zouden ze wel beter kunnen, maar remt hun omgeving hen om een of andere reden? Durf die waarheid dan maar eens onder ogen te zien. Dat kan op dit moment best pijnlijk zijn. Maar in de meeste gevallen zullen je uiteindelijk dankbaar zijn dat je ze een nieuwe kans hebt gegeven. Dat ze ergens anders met een schone lei konden beginnen. Verfrissend!

En hoe zit het tenslotte met je leveranciers? Ben je over allemaal even tevreden? Gaan zij een bijdrage leveren om nog sterker tevoorschijn te komen uit de uitdagende tijd die er aan zit te komen? Zijn ze bereid om mee te delen in de tegenslagen die de huidige markt met zich meebrengt? Zijn zij allemaal voldoende gecommitteerd aan jouw lange-termijn succes? Of heb je ook leveranciers die je nu niet meer geselecteerd zou hebben? Zijn er leveranciers die onvoldoende toevoegen, of in elk geval minder dan je van jouw leveranciers zou verwachten? Er is geen betere tijd om schoon schip te maken. Opgeruimd staat netjes!

Om over te peinzen

En wat nou als je alles al op orde hebt? Alles keurig gestructureerd en opgeruimd. Alleen maar goedlopende projecten en louter medewerkers om trots op te zijn. Alle taken onder controle en allemaal voorbeeldige leveranciers. Denk dan nog eens goed na. Valt er echt helemaal niets op te kuisen? Dat zou namelijk niet zo best zijn. Niet eens zozeer omdat die herfstdepressie dan welhaast onvermijdelijk wordt. Nee, erger nog. Want dan zou jíj best eens op het lijstje van jóuw leidinggevende kunnen staan voor een ernstig gesprek. Hij wil tenslotte óók met een opgeruimd gevoel het nieuwe jaar in. En als jij hém niet kunt helpen met zíjn grote schoonmaak, dan moet je niet gek staan te kijken als je zelf op de nominatie staat om opgeruimd te worden...

Maar ach, geen nood. Over een poosje zal je hem of haar vast dankbaar zijn. Dankbaar dat je ergens anders met een schone lei kon beginnen. Ergens waar je nog veel beter tot je recht komt. Ergens waar er nog volop eer te behalen valt aan het lekker uitmesten van de stal. Want dat geeft toch zo'n onovertroffen opgeruimd gevoel.

Deze overpeinzing is bedoeld om tot nadenken te stemmen. Het is de 10de in een reeks bespiegelingen die op dit weblog gepubliceerd zal worden.

maandag 20 oktober 2008

Territoriumdrift

Good Fences Make Good Neighbors – althans volgens de oude volkswijsheid. De gedachte is even simpel als diepzinnig: om goed samen te kunnen leven is (tenminste een gevoel van) privacy belangrijk. Het is niet zelden de eerste investering die de trotse eigenaren van een nieuwbouw­woning in hun tuin doen. Eerst het territorium afbakenen, hek er omheen, en daarna zien we wel verder. Het lijkt wel een universele behoefte die teruggaat tot de vroege mensheid. Het vee moet binnenblijven maar roofdieren en vreemdelingen vooral buiten. Honden doen een plas, mensen zetten een hek. Biologen noemen dat territoriumdrift.

Hekken in de informatieruimte

Ook in de informatieruimte komen we zulke hekken tegen. Hekken tussen de verschillende informatiedomeinen – zonder de juiste «credentials» krijg je vanuit de ene ruimte echt geen toegang tot de andere ruimte – en een hoge muur tussen de ontwikkelomgevingen en de productieomgeving.

Tot zover wat mij betreft niets dan lof en begrip. En dan volgt er meestal een maar. Zo ook nu. Want deze hekken zijn bij veel bedrijven doorgevoerd in de architectuur van de systemen. Beter gezegd, ze hebben de hekken vervangen door diepe slotgrachten en hun systemen op eilanden gebouwd. Ze hebben al het mogelijke gedaan om de systemen onderling maximaal los te koppelen, maar ze zijn vergeten dat er volgens de beste software engineering principes ook een maximale cohesie tussen de samenstellende delen moet zijn [1]. Het is namelijk best lastig als je bij de buurman een pondje suiker wilt lenen en dan eerst de boot in moet en vervolgens geduldig moet wachten voor alle ophaalbruggen die je onderweg tegenkomt en overigens maar moet afwachten of de buurman zin heeft om de poort open te doen. Roger Sessions heeft in zijn boek “Software Fortresses – Modeling Enterprise Architectures” ooit nog eens een lans gebroken voor dit model [2]. Hij heeft zelfs een modelleertaal ontwikkeld compleet met slotmuren, wachters, ophaalbruggen, boodschappers en onderhandelaars – heel artistiek vormgegeven met figuurtjes die zo van Astrix en Obelix zouden kunnen afstammen. Je moet er toch niet serieus aan denken dat je een enterprise architectuur zou moeten modelleren met louter van die melige stripfiguurtjes? Alleen daarom al is het gelukkig dat dit nooit echt is aangeslagen...

Zo'n extra beveiligd systemenlandschap wordt al helemaal lastig als je ooit wilt gaan ruilverkavelen. Als de informatieruimte, om welke reden dan ook, op de schop moet. Dan kun je ineens enorm last hebben van al die kunstmatig opgeworpen barrières die eerst de buurman buiten de deur moesten houden maar nu ineens een coherent domein dwars doorkruisen. Je wilt toch niet echt dat de normale bedrijfsvoering serieus wordt gehinderd door zelfgecreëerde, schier onneembare barrières in de architectuur?

Trouwens, het is in de huidige constellatie al lang niet meer zo makkelijk om alleen maar te denken in binnen- en buitenwereld. Die grenzen zijn in snel tempo aan het vervagen. Ironisch genoeg vragen juist de innovatieve business concepten met zelfbedieningsklanten, vertrouwde derden, complementoren en affiliates om een steeds genuanceerdere beveiliging.

Grensverleggend denken

Zou het ook anders kunnen? Zou je ook kunnen denken in complementaire deelsystemen die zich wel flexibel kunnen aanpassen aan wijzigende omstandigheden en toch steeds robuust, veilig en betrouwbaar zijn?

We zitten in ons denken al snel vast in de metaforen uit de fysieke wereld. Kijk maar naar de terminologie die we kiezen. “Ruimte”, “domein”, “omgeving”, “eiland”, “hek”. Maar wat dan als we een concept zouden bedenken om in de virtuele wereld te gebruiken waarvoor in de werkelijkheid geen equivalent bestaat? Zou het ontbreken van een passende metafoor ons niet bij voorbaat beperken in onze creativiteit? Of zou het juist een uitdaging moeten zijn om een patroon te bedenken dat echt past bij de unieke architectuurproblemen die we in de digitale wereld aantreffen?

In principe kunnen we in de virtuele wereld veel creatiever met het afbakenen van het territorium omgaan dan in de werkelijkheid ooit mogelijk zou zijn. Je zou het bijvoorbeeld op basis van executeerbare regels interactief kunnen maken. Of juist sterk contextafhankelijk – bij voorbeeld op basis van de reputatie die je als gebruiker in de loop van de tijd hebt verworven. Je kunt filosoferen over een “virtual private service catalogue” – naar analogie van de “virtual private database”. Een soort verplaatsbare schermen in de informatieruimte die gegeven een specifieke situatie precies de grenzen van het virtuele domein afbakenen. En die zich naadloos aanpassen als een veranderende situatie daartoe aanleiding geeft. Zou dat niet heel erg passend zijn?

Er is dus volop ruimte voor creatieve oplossingen, maar er is wel één belangrijke voorwaarde. De omgeving moet geënt zijn op een geïntegreerde informatie-infrastructuur waarop uniforme toegangscontroleregels kunnen worden afgedwongen. Dat kan met een gemeenschappelijke informatiearchitectuur. Maar dat blijkt keer op keer nog een hele uitdaging.

Doorgaans is een enterprise architectuur opgebouwd uit drie afzonderlijke ruimtes – de business ruimte, de informatie- en applicatieruimte en de technologieruimte (deze begrippen komen in allerlei verschillende referentiemodellen in verschillende bewoordingen voor, maar het basisidee is tamelijk consistent). De business ruimte wordt als vanzelfsprekend geordend volgens de concrete afdelingen, processen en producten die een enterprise kent. De indeling van de businessruimte verandert logischerwijze als de indeling van de business zelf wijzigt. De technologieruimte kent ook zijn logische demarcatielijnen, bijvoorbeeld per hardware platform, geografische plaats en provider. Ook hier volgen de wijzigingen in de modellen de werkelijkheid.

De verleiding is groot om voor de informatieruimte ofwel de indeling van de businessruimte ofwel de indeling van de technologieruimte te adopteren. Het voordeel daarvan zou in elk geval zijn dat de aansluiting op in elk geval één van de twee ruimtes naadloos is. Het nadeel is vanzelfsprekend dat de indeling aangepast moet worden als er in een andere ruimte een verandering optreedt.

Enterprise architecten die zich serieus verdiept hebben in de modelleertaal ArchiMate zien zich tegenwoordig gestimuleerd om op z'n minst de mogelijkheid te overwegen om de indelingen van de verschillende ruimtes radicaal te ontkoppelen. Immers, in het Archimate metamodel vormen de servicelaag tussen de business- en de informatieruimte en de servicelaag tussen de informatie- en de technologieruimte, maken het mogelijk om iedere ruimte in te delen langs de lijnen die voor die ruimte het meest logisch zijn [zie figuur] [3].

In een goede, stabiele informatiearchitectuur zijn de informatieservices afgebakend langs lijnen die in de informatieruimte logisch zijn – niet in de steeds veranderende werkelijkheid. Idealiter betekent een verandering in de businessruimte of de technologieruimte dan alleen een remapping van de vernieuwde ruimte op de bestaande informatiearchitectuur. Dat kan natuurlijk alleen als die ruimte zodanig is gekozen dat er geen impliciete beperkingen in zitten.

Een slimme zonering van de informatieruimte is in combinatie met een flexibele, contextgevoelige afscherming de basis voor een toekomstvaste architectuur. Daar waar succesvolle servicegeoriënteerde architecturen zijn gerealiseerd vind je ook voorbeelden van zulke slimme zoneringen. Denk aan een classificatie in termen van basisregistraties (niet alleen bij overheden, maar ook bij bedrijven in de vorm van een relatieregister, een productregister en een termenregister); kernsystemen (robuuste transactieverwerkers); beslissingsondersteunende componenten, hulpsystemen (bijvoorbeeld voor in/excasso; outputverwerking; email en content management); integratiecomponenten; besturingscomponenten en portalen.

ArchiMate laat zien dat je deze concepten via een servicelaag kunt koppelen aan de processen uit de businessruimte en aan de infrastucturele componenten uit de technologieruimte. Deze servicelagen zijn bij uitstek geschikt om een contextgevoelige toegangsbeveiliging te realiseren en vormen de facto de geïntegreerde informatie-infrastructuur. Geen hoge hekken met prikkeldraad, en al helemaal geen diepe slotgrachten, maar flexibele schermen die makkelijk te verplaatsen zijn als een veranderende situatie daarom vraagt.

Deze overpeinzing is bedoeld om tot nadenken te stemmen. Het is de 9de in een reeks bespiegelingen die op dit weblog gepubliceerd zal worden.

[1] Noot: strikt gesproken geldt het cohesiebegrip voor de functies binnen een subsysteem. Echter, een verzameling subsystemen vormt doorgaans een subsysteem van een groter suprasysteem, zodat cohesie ook hier zijn nut kan bewijzen. In service-georiënteerde architecturen geldt dit vanwege de radicale scheiding van concerns in het algemeen sterker dan in silo-georiënteerde architecturen, waarin van nature veel meer redundantie voorkomt.
[2] Roger Sessions: “Software Fortresses – Modeling Enterprise Architectures”; Addison-Wesley, 2003.
[3] ArchiMate kent ook een serviceconcept voor het ontkoppelen van de businessruimte van de buitenwereld. Voor meer informatie: http://www.archimate.org/.

woensdag 27 augustus 2008

Stoppen met Zaniken

In een recente post op het weblog “Between the Lines”, met de intrigerende titel “IT as Whiners – the great debate”, attendeerde Larry Dignan me op de discussie die Patrick Gray heeft aangezwengeld. Zijn ietwat provocerende post “Note to IT: Stop whining” heeft al heel wat stof doen opwaaien in de blogosfeer. Een groot deel van de IT-taken zijn nou eenmaal ondankbaar werk waarin niemand geïnteresseerd is, althans zolang het maar gewoon goed gaat. Tegelijkertijd zijn er veel vakgenoten die IT zien als een cruciale factor in de bedrijfsvoering die schromelijk wordt ondergewaardeerd door ondankbare en onverantwoordelijke leiders in organisaties – lees de reacties op de post van Patrick Gray er maar op na. Wie heeft er gelijk? En welke van de twee redeneringen kunnen we afdoen als

Flauwekul?

Er is iets bijzonders met de IT functie in organisaties. Het is een functie met twee gezichten. Het ene gezicht is dat van de loodgieter. Het gezicht van de serverruimtes met tevreden snorrende machines en kasten met switches. Het is een bij uitstek infrastructurele functie die vraagt om toegewijde system engineers en zorgvuldige beheerders. Het is een functie waarvan al velen hebben voorspeld dat die zich bij uitstek leent om op te schalen en te centraliseren. Het is een functie die niet voor niets een “service center” wordt genoemd.

De analogie met de elektriciteitsbranche is in de loop van de jaren al tot vervelens toe getrokken. In het begin had iedere fabriek die van stoom overging op elektriciteit zijn eigen opwekking georganiseerd – er was tenslotte ook geen openbaar stoomnetwerk waarvan gebruik gemaakt kon worden – maar toen de elektriciteitsnetwerken opkwamen en voldoende betrouwbaar werden kwamen er al snel veel goedkopere, gespecialiseerde, gecentraliseerde fabrieken voor in de plaats. Talloze visionairs hebben de IT-functie binnen bedrijven een zelfde toekomst voorspeld – zeker sinds de opkomst van het internet als betrouwbaar en alom beschikbaar informatienetwerk. Er is immers geen technische beperking meer om gebruik te gaan maken van veel efficiëntere centrale voorzieningen? [1]

De IT-functie heeft echter ook dat andere gezicht. Het gezicht van innovatie en vernieuwing van de bedrijfsvoering, Het gezicht van het verhogen van de productiviteit en het vergroten van de concurrentiekracht. Het gezicht van het samen bouwen aan een betere toekomst. Dat gezicht dat de meeste archITecten zo lief is vraagt om een fundamenteel andere benadering dan de nutsvoorziening. Dat gezicht vraagt om een hechte verankering van de IT functie in de strategie van een organisatie. En daar speelt een heel andere dynamiek. Daar is het zaak om innovatie te voeden met technologie. En dan is het ook nodig om tijdig nieuwe technologie te zaaien en tot wasdom te brengen zodat er geoogst kan worden als de tijd rijp is. En het spel van de goede technologie op het juiste moment zaaien vraagt een heel andere benadering dan die je van een “service provider” mag verwachten. [2]

Stroom is gewoon stroom, maar IT is als het goed is meer dan alleen maar een betrouwbare informatiestroom. En die meerwaarde komt meestal niet toevallig tot stand. “De IT” is in zekere zin een samenvoeging van een informatielaboratorium en een informatiefabriek (wie herinnert zich nog de kreet “electronic data processing”?). Het is op de keper beschouwd niet echt logisch om die twee functies in één organisatieonderdeel onder te brengen. Het is wat mij betreft zelfs onlogisch om op twee zulke uiteenlopende verantwoordelijkheden één label te plakken, IT. Ik zie dan ook weinig toekomst voor de IT-as-we-know-it; de IT als holistische eenheid van nutsvoorziening en strategic differentiator. De toekomst zal leren hoe zich dat gaat ontwikkelen.

De uitdaging voor de architect

Het begrip alignment is anno 2008 volstrekt achterhaald. Het is zoooh nineties. Alignment betekent dat Business en IT liefst in hetzelfde tempo in dezelfde richting moeten marcheren. Dûh. Dat is na tien jaar Landelijk Architectuur Congres toch al lang een vanzelfsprekendheid, nietwaar? We zijn er toch zo langzamerhand wel eens aan toe dat we echt samen optrekken, samen lachen, samen huilen en eindelijk eens stoppen met structureel over elkaar te zaniken.

Het leveren van IT services is zo langzamerhand business as usual en kan in principe als een utility afgenomen worden. Het tegenargument dat de beschikbaarheid van IT-diensten tegenwoordig zo cruciaal is voor het functioneren van een bedrijf dat het niet aan derden kan worden overgelaten is daarbij niet erg relevant. Datzelfde geldt immers ook voor de telefoon, de elektriciteit en de staatsveiligheid. Gewoon je werk foutloos doen is bij al dat soort zaken de minimumnorm en hoewel iedereen begrijpt dat zulke werkzaamheden geld kosten beleeft niemand vreugde aan het betalen van de rekening. Pech. Je kunt het een ondankbare taak noemen, en zo voelt het misschien ook vaak, maar dan is ook goed om er even bij stil te staan wanneer je zelf voor het laatst van dankbaarheid hebt getuigd dat je een telefoonverbinding kreeg toen je iemand wilde bellen of toen er gewoon benzine uit de pomp kwam. Een nieuwe auto kopen is leuk, benzine tanken is een noodzakelijk kwaad en betalen voor een noodzakelijk kwaad stemt doorgaans niet tot overdreven dankbaarheid. Het heeft totaal geen zin om erover te zaniken, zo zitten mensen nou eenmaal in elkaar.

Voor dat andere onderdeel van de IT-functie, het ontwikkelen van nieuwe toepassingen, ligt dat een slag genuanceerder. Zeker, ook hier wordt veel te veel gezanikt. Denk maar aan al die IT-ers die zich beklagen over de kwaliteit van de requirements waarmee ze moeten werken, en niet de fun willen inzien van het ontwikkelen in onzekerheid. De soms autistische zucht naar zekerheden die in de praktijk nou eenmaal niet bestaan roept op zijn beurt weer allerlei irritaties op en voor je het weet is ook hier het gezanik niet van de lucht. Bijzonder spijtig, want de wereld verandert nou eenmaal, de omstandigheden veranderen continue, inzichten veranderen van tijd tot tijd – dat is gewoon een fact of life. Het is dan ook betrekkelijk zonde van je energie om op zoek te gaan naar een schuldige, laat staan om je beklag daarover te doen.

Ik heb het gevoel dat archITecten, juist als ze door 'de business' als waardevolle partner gezien willen worden, zich moeten bewijzen in onzekere omstandigheden. Dat ze het lef moeten hebben om te participeren in samenwerkingsstructuren waarin er vanuit verschillende disciplines maar onder een gedeelde verantwoordelijk wordt gewerkt. Noem het bijvoorbeeld een innovatiestudio. Maar vermijd in elk geval het stigma IT.

Wat onze discipline nodig heeft is een symbiose tussen “de business” en “de IT”, althans dat gedeelte van “de IT” dat intiem met “de business” zou moeten zijn. Dat zou naar mijn smaak veel beter beschrijven wat er nodig is, dan het sleets geworden begrip alignment. Architecten zouden daar als erkende bruggenbouwers bij uitstek een rol in kunnen spelen. Het bieden van een gezonde voedingsbodem voor innovatie hoeft geen ondankbare missie te zijn. Maar het vereist wel meer dan alleen wederzijds respect. Het vereist teamwork.

Deze flauwekul ontzenuwt een actueel architectuurdebat op een pittige en soms zelfs controversiële manier. Het is de 7de in een reeks flauwekul die op dit weblog gepubliceerd zal worden.

[1] Zie bijvoorbeeld: Nicholas Carr: “The End of Corporate Computing”; MIT Sloan Management Review, Spring 2005.
[2] Zie bijvoorbeeld: Don Tapscott: “The Engine That Drives Success”; CIO Magazine, May 2004.

zaterdag 23 augustus 2008

Think Better

Nederland compromisland. Het is misschien wel het cultuuraspect dat ons het meest onderscheidt van andere Westerse landen. We hebben de neiging om ieder conflict uit te polderen totdat iedereen zich bij een voorstel neer kan leggen. Andere landen doen dat vaak anders. In plaats van tijdrovende overlegstructuren wordt er een machtsspelletje gespeeld en bepaalt de winnaar wat er wel of niet gebeurt. In beide gevallen zijn er meer verliezers dan winnaars. Volgens Steven Covey zou dan fundamenteel anders moeten. We zouden moeten streven naar oplossingen met alleen maar winnaars. Een droom van een wereldvreemde idealist? Of een wegwijzer naar productief denken?

Think “Win-Win”

Stephen Covey – volgens Ben Tiggelaar één van de tien meest invloedrijke management denkers aller tijden – is waarschijnlijk het bekendst van zijn populaire boek de “The 7 Habits of Highly Effective People” [1]. Eén van die effectieve habits is het uitgaan van “Win-Win-oplossingen. Als enterprise architect prikkelt dat op z'n minst mijn nieuwsgierigheid. Maar al te vaak betekent het rekening houden met allerhande concerns van verschillende stakeholders in de praktijk dat er uiteindelijk vage compromissen gesloten worden – maar al te vaak een geval van “Loose-Loose” – of dat één van de stakeholders zijn macht gebruikt om zijn zin door te drukken – een typische “Win-Loose”-oplossing. Oké, er is een oplossing, maar de kans is aanwezig dat het verlies dat de andere stakeholders hebben geleden zich vroeger of later tegen de “winnaar” gaat keren.

Covey leert dat dit helemaal niet zo hoeft te zijn. Als je écht goed luistert naar alle stakeholders, als je je verdiept in hun ware beweegredenen, als je als het ware in de huid van de stakeholders kruipt, dan lukt het eigenlijk altijd om een superieure oplossing te bedenken die voor alle partijen goed uitwerkt. Als je maar met een positieve mindset naar het probleem kijkt. Zou het nou niet mooi zijn als alle archITecten op zo'n manier zouden denken en werken?

Neem nou het probleem van het broeikaseffect. Dat is bepaald een ingewikkeld probleem met vele facetten. Het is bekend dat runderen, via de methaangassen die ze produceren, voor een aanzienlijk deel aan het broeikaseffect bijdragen. Deze bijdrage vormt een groeiend probleem – vooral ook vanwege de groeiende wereldbevolking en omdat de nieuw verworven welvaart in de opkomende economieën de vraag naar vlees en melkproducten omhoog stuwt. Nou zou je natuurlijk kunnen voorstellen om het vlees te rantsoeneren – het al dan niet op basis van vrijwilligheid verminderen van de vraag. Maar dat is een typische Win-Lose oplossing. Het komt het milieu ten goede – en dus indirect ook aan de mensheid – maar het vraagt wel een zeker offer van de carnivore medemens.

Er wordt ook aan een technologische oplossing gewerkt. Die houdt in dat alle dieren voortaan hun hele leven op stal moeten blijven en dat de methaangassen met behulp van nieuwe technische hulpmiddelen uitgefilterd moeten worden uit de lucht die de stal verlaat. De hoop is dat de meerkosten van het isoleren van de stallen en het scheiden van het methaangas gecompenseerd kunnen worden door het verkopen van het biogas. Er wordt dan uiteindelijk wel CO2 geproduceerd, maar dat geldt toch als duurzaam (het komt immers indirect uit het gras dat de koeien eten – en dat heeft het CO2 weer direct uit de lucht gehaald) en CO2 is bovendien een aanzienlijk minder potent broeikasgas dan methaan. Het grote voordeel van deze oplossing is dat het milieuprobleem wordt aangepakt. Tegelijkertijd kunt je jezelf afvragen of het vanuit het oogpunt van dierenwelzijn wel zo verantwoord is. Bovendien, al die lege weiden zijn landschappelijk gezien niet bepaald fraai. Dus ook dit geen Win-Win-oplossing zoals Covey dat propageert.

Er zit nog een mogelijke oplossing in de pijplijn. Wetenschappers zijn namelijk bezig om vlees – of in elk geval iets dat er sterk op lijkt – in een laboratorium te gaan produceren. Het gaat om gekweekte weefsels, waar geen dier aan te pas komt. Kweekvlees. Reageerbuisworst. Hartstikke diervriendelijk, dat neem ik tenminste aan, maar het roept bij 'het publiek' wel allerlei 'emoties' op. Wetenschappers zelf noemen het proces tissue engineering [2] en ook dat klinkt niet bepaald haute cuisine. Het schijnt dat het op laboratoriumschaal al behoorlijk begint te lukken om een eetbare worst te draaien, maar het is op dit moment nog te vroeg om te kunnen voorspellen of het proces betaalbaar op te schalen is en of consumenten vrijwillig bereid zullen zijn om hun natuurlijke labje (oops: lapje) vlees ervoor in te ruilen. Dus dit alternatief lijkt in elk geval op korte termijn nog geen haalbare kaart.

Wat dan wel? Gewoon afwachten tot er zich een nieuwe oplossing aandient? Of gaat de wal dan het schip keren? Hoe lang kan het milieu de groeiende belasting nog aan? Zouden we toch moeten streven naar een Win-Win oplossingen die we op korte termijn kunnen inzetten? Maar bestaat er wel een Win-Win oplossing voor zo'n ingewikkeld probleem? Moeten we er ons niet gewoon bij neerleggen dat er voor sommige problemen geen echt bevredigende oplossingen bestaan? Maar Covey heeft ons toch voorgehouden dat er als je maar goed luistert en nadenkt altijd wel een Win-Win oplossing te bedenken is?

'Down under' hebben ze een origineel idee ontwikkeld. Zij hebben bedacht dat niet alle dieren die als vlees kunnen dienen methaan als bijproduct produceren. Dat is typisch iets van herkauwers. Australië heeft kangoeroes. Die zijn smakelijk, voedzaam en komen in grote hoeveelheden voor. Ze zijn bovendien heel makkelijk in de kost. Er is maar één klein probleempje. Ze laten zich niet zo makkelijk als vee houden. Ze springen namelijk nogal makkelijk weg, dus daar moet nog iets op bedacht worden. Maar verder zijn het gewoon ideale vleesbronnen. Dat ik daar zelf niet opgekomen ben... De hoogste tijd dus, om al die schapenweilanden om te ploegen en her in te richten voor grootschalige kangoeroefarms. Daar kan toch geen zinnig mens iets op tegen hebben? Dat is toch zeker en vast een “Win-Win”-oplossing?

Gedachtenvoedsel

Architecten hebben voortdurend te maken met het zoeken van een optimale oplossing voor een ingewikkeld probleem met vele facetten en vaak tegenstrijdige belangen. Dat is hun core business. Het leerzame van de spiegel die Covey ons voorhoudt is dat we niet onmiddellijk genoegen te nemen met de eisen zoals die worden geformuleerd door de stakeholders, maar ons moeten verdiepen in de achterliggende beweegredenen om erachter te komen wat iemand drijft. Want pas dan kunnen we een oplossing bedenken die alle stakeholders kan overtuigen. Ik vind dat een fascinerende gedachte. Stakeholders hebben altijd ergens een gemeenschappelijk belang. Een vleeseter wil ook een leefbare wereld aan zijn kinderen nalaten. En een Chief Security Officer is er zeker ook bij gebaat dat zijn organisatie blijft bestaan. Een goed beheerst beveiligingsrisico kan dus ook voor hem een betere optie zijn dan een maximaal beveiligde oplossing die de exploitatiekosten zodanig opdrijft dat zijn bedrijf niet meer concurrerend kan opereren.

De cruciale vraag is natuurlijk hoe je tot creatieve, innovatieve Win-Win-oplossingen komt. Hoe bedenk je iets nieuws, orgineels, baanbrekends dat bovendien overtuigt? Je kunt je wel trainen om beter te worden in luisteren naar stakeholders, maar daarmee alleen ben je er nog niet.

Ik heb een suggestie die je hierbij zou kunnen helpen. Het bedenken van creatieve oplossingen voor ingewikkelde problemen is namelijk het thema van het boek “Think Better” [3]. Hierin beschrijft Tim Hurson een aanpak voor “productive thinking”. Dit is volgens hem een “skill anyone can learn”. Het draait om brainstormen, maar dan wel op een goede manier. Hij noemt dat “Blowing your mind with ideas”.

Het “productive thinking model” wordt in dit boek uitgebreid beschreven als krachtig hulpmiddel voor het ontwikkelen van goede ideeën. Het model onderscheidt 6 stappen:

  1. What's Going on?

  2. What's Success?

  3. What's the Question?

  4. Generate Answers

  5. Forge the Solution

  6. Align Resources

Merk op dat de helft van de stappen over de probleemstelling gaat. Dat is geen toeval. Hurson haalt Peter Drucker aan (nog zo eentje uit de top-10 van Ben Tiggelaar) om dat te onderstrepen:

“The most serious mistakes are not being made as a result of wrong answers. The truly dangerous thing is asking the wrong question.”

Het boek is meeslepend geschreven en staat vol concrete en praktische tips en “food for thought”. Het heeft dan ook alles in zich om een klassieker te worden.

In deze kwestie wordt een actueel thema op een scherpe manier geanalyseerd. Het is de 11de in een reeks die op dit weblog gepubliceerd zal worden.

[1] Stephen Covey: “The 7 Habits of Highly Effective People”. Free Press, 1989.
[2] Liesbeth Koenen: “Jonge Akademielid dr. Carlijn Bouten - ‘Straks ben ik de eerste moeder die kan zeggen: ja, vlees komt uit de fabriek’”. KNAW, Akademie Nieuws, april 2005.
[3] Tim Hurson: “Think Better – An Innovator's Guide to Productive Thinking”. McGraw-Hill, 2008.

maandag 18 augustus 2008

Retro-architectuur

Wanneer wordt uw legacysysteem antiek? Zou het dan een collectors item zijn? Kun je daar als architect anno 2008 misschien nog wat van leren? Het moet wel een goed systeem zijn, anders had het tenslotte nooit de status van legacy bereikt. Verdient het misschien vanuit een cultureel perspectief zelfs wel bescherming? Bestaat er überhaupt zoiets als cultureel erf-eh-'ware'?


Common Sense

De vraag naar de bescherming van klassieke informatiesystemen is serieuzer dan hij misschien op het eerste gezicht lijkt. Volgens een oproep op Via Nova Architectura gaat het NK ICT Architectuur dit jaar een poging doen om architectuurbeschrijvingen van oudere IT-systemen te beoordelen. Kennelijk is de gedachte dat vroeger alles niet per definitie slechter was dan vandaag. Dat we als architecten best iets kunnen leren van de inzichten van onze voorgangers – of uit onze jeugd, for that matter. Een sympathieke gedachte, toch?

Dat zou wel eens het begin van een trend kunnen zijn. Een trend van hernieuwde belangstelling voor architectuurprincipes uit de IT-oudheid. Voor je het weet wordt dit misschien wel een serieuze stroming in de IT architectuur – het virtueel classicisme. Binnen de korste keren raakt de post-moderne iPhone weer achterhaald en gaan we massaal terug naar de pure schoonheid van terminals. Rust en stilte als de essentie van het schone [1]. Retro-architectuur als nieuwste hype.

Het is goed om er eens over na te denken wat voor waardevols het verleden heeft opgeleverd. Valt er nog pure kunst te ontdekken tussen de legacy en de overige kitsch? Waar gaan uw gedachten dan in eerste instantie naar uit? Het goede oude Wordperfect 4.2 misschien? Of de Apple Macintosh Classic? Of denkt u juist aan SAP v2? Het legendarische Wang Computer System? Leisure Suit Larry in the Land of the Lounge Lizards? Of toch nog eerder VMS?

Het zijn stuk voor stuk voorbeelden van in die tijd baanbrekende, en dus voorbeeldige computertoepassingen. Er zijn ongetwijfeld nog zat voorbeelden aan toe te voegen. En toch... toch overheerst bij zo'n revival bij mij vooral het gevoel van sentimentele, nostalgische

Flauwekul!

Er zijn zonder twijfel oude softwaresystemen die het goed zouden doen als curiosa in een techniekmuseum. Echter, zulke systemen waren oorspronkelijk nooit bedoeld om te bewonderen, ze waren er eerst en vooral om te gebruiken! En het is de vraag of de gebruiker van vandaag de dag nog uit de voeten zou kunnen met de oplossingen van destijds. Hoe krijg je Google Earth bijvoorbeeld voor elkaar op een monochrome tekstterminal?

Er is al lange tijd veel belangstelling voor primitieve kunst en oude architectuur. Vertaald in onze context zou je voor primitieve architectuur misschien moeten teruggrijpen op de situatie van – zeg – de tijd van voor Windows95. Als je daar serieus aan terugdenkt, de terminals en de primitieve PC-applicaties, dan komt bij mij toch eerst en vooral de kwalificatie 'oogkleppenarchitectuur' op. Denk maar even mee. Destijds was het ´normaal´ dat iedere PC-applicatie zijn eigen drivers meeleverde. Kocht je een nieuwe printer, dan had je met de orginele installatiediskette(!) en enig geluk de nieuwe printer na enige tijd aan de praat. En dat voor iedere applicatie apart. Het was ook volstrekt normaal dat iedere applicatie-ontwerper zijn geheel eigen keuzes voor het indelen van de functietoetsen had gemaakt. Gebruikte je meer dan één applicatie, dan moest je voortdurend omschakelen. Sterker nog, als je een terminalapplicatie gebruikte, dan had je kans op een andere toetsenbordindeling dan bij een PC-applicatie. Zelfs de tekenset was nog niet gestandaardiseerd. Het was feitelijk één grote chaos. Het is niet voor niets dat de cost of ownership op een gegeven moment helemaal uit de hand liep.

Tegenwoordig denken we liever in platformen – of het nou om een games console gaat, of om de iPhone, het concurrerende LiMo, of simpelweg om Java of Windows. Platformen bieden standaard services en hebben veel van de functies van traditionele applicaties overgenomen en gestandaardiseerd. Platformen hebben het grote voordeel dat ze de gebruiker en de beheerder consistentie bieden over applicaties heen. Dat maakt ze goedkoper en gebruikersvriendelijke. En omdat platformen steeds rijker worden, wordt het ook makkelijker om in korte tijd krachtige applicaties te ontwikkelen. Kijk maar naar de stortvloed aan applicaties die in enkele weken tijd voor de iPhone is uitgebracht.

Gegeven de middelen die moderne archITecten ter beschikking staan – van technische aspecten als geheugencapaciteit, bandbreedte, processorsnelheid en opslagcapaciteit tot zaken als het internet als universele communicatieinfrastructuur en de rijke frameworks voor het snel ontwikkelen van indrukwekkende applicaties – is het niet meer dan logisch dat er vandaag de dag heel andere architectuurkeuzes worden gemaakt dan vroeger. Er kunnen tegenwoordig dingen die vroeger domweg ondenkbaar waren. Monochrome terminals waren geen architectuurkeuze, kleurenschermen waren simpelweg te duur – laat staan dat er rekening werd gehouden met het gebruik van touchschermen. Internet stond op z´n best in de kinderschoenen en het world wide web moest nog bedacht worden. Het realtime inzicht geven in de actuele voorraadstatus bij het online verwerken van bestellingen kwam nog bij niemand op. En zo kan ik nog wel even doorgaan.

Veel architectuurkeuzes worden tegenwoordig – en terecht – op het niveau van platformen gedaan. Het is steeds belangrijker om te investeren in een slimme verzameling enterprise services – van CRM-service tot productcatalogus. Dat betekent dus ook dat het werk van de architect principieel is veranderd.

Dus eh, leerzaam? Je gaat toch ook niet een poosje in een eenkamer plaggenhut wonen om te leren hoe je de kamers van een modern hotel moet verbeteren?

Ik zou als architect vooral veel tijd investeren in het bijblijven bij de hedendaagse ontwikkelingen. Dat kost al tijd zat. Het bruist momenteel werkelijk van de innovaties. CEP, RIA, BPM, SaaS, het semantische web – het is maar een greep uit de vele, vele innovatiegebieden. En een beetje architect zorgt ervoor dat hij toch op z'n minst de hype van de echte waarde weet te onderscheiden!

Mocht je dan nog tijd over hebben, bezoek dan gerust eens het tehuis voor bejaarde computers (dat bestaat echt!). Dat is een leuk uitje en voor velen vast een feest van herkenning. Amusante nostalgie. Maar het is naar mijn mening vakmatig gezien toch vele malen interessanter voor cultuurhistorici dan voor archITecten.

Deze flauwekul ontzenuwt een actueel architectuurdebat op een pittige en soms zelfs controversiële manier. Het is de 6de in een reeks flauwekul die op dit weblog gepubliceerd zal worden.

[1] Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Classicisme.